1929 El
Pueblo (Brazilië)
1935 A.J.J.
Delen : Moderne kunst
1943 Bert
Laenens : Frans van Giel (Kunstenaars van Heden)
1948 W.
Doevenspeck Frans van Giel (Ons Volk)
1951 Dr.
M.E. Tralbaut Radiodistributie (uitg. 't Getij)
1952 Remi
de Cnodder: Frans van Giel
1961 Denijs Peeters : Kunstenaars van
Heden
1967 Herman
Vos : Vlaanderen nr. 94
1970 Emiel
van Hemeldonck : Frans van Giel en de Kempen
“Vakman
of kunstenaar ?
Er kan geen
uitsluitende keuze zijn tussen de twee; de harmonieuze oplossing ligt in de
evenwichtige versmelting. De diepste ontroering, de stoutste scheppingsdroom
zal slechts de ideale verstoffelijking krijgen bij de feilloze beheersing van
het gebruikte materiaal.
Waar
ligt de weg van deze harmonieuze ontplooiing? In het loswerpen van alle trossen
die de binding met de veilige haven verzekeren, in het roekeloze experiment dat
alle beïnvloeding verwerpt en maar alleen stoelen wil op van binnen uit naar
eigen groei en expressievorm gebouwde uitdrukking ? Of op de trage maar gestage
verovering van kunstenaar‑ én vakmanschap, de vervolmaking in de
beheersing van het materiaal en tevens, parallel daarmee en er helemaal in
verstrengeld, de verdieping van eigen wezen in ontroering en persoonlijke
uitspreekbaarheid ?
Ontegensprekelijk
hebben de oude meesters sporen van hun invloed op het groeiend werk van Frans
van Giel achtergelaten. Men komt niet in de buurt van de groten zonder gevaar
te lopen in hun greep te geraken. Dit is echter geen drama, alleen een fase in
de groei. Breugel leerde hem ongetwijfeld de ordelijke vulling van een paneel.
Bij Vermeer trof hem de eenvoud, de stilte en
de gedempte melodie van de kleur. Ook ging hij niet onverschillig aan de
modernen voorbij. Bij De Saedeleer werd hij gegrepen door de ruimte, bij Smits
door de innigheid. Evenepoels kinderportretten vinden vaak een echo in Van
Giels kinder-voorstellingen. Misschien zijn dit loutere toevalligheden.
Zaak is het zeker dat hier niet gewaagd kan
worden van enige vorm van epigonisme. Frans van Giel heeft de vele ervaringen
die hij in de loop van zijn leven‑als‑schilder heeft opgedaan
persoonlijk verwerkt en tot eigen verworvenheden veroverd : elk werk uit de
Wechelderzandse periode draagt het stempel van zijn sterke persoonlijkheid.
Samenvattend, gelet op zijn afkomst, zijn
werkterrein, zijn innerlijke structuur, zouden wij hem « de schilder van de
Kempen » kunnen noemen. Het komt ons voor dat de karakteristieken van de
Kempen, die land en volk scherp tekenen, in zijn werk zó voorkomen, dat hem met
volle recht deze titel toegekend mag worden.
De heilige Kempen leeft in het werk van Frans
van Giel. Zij is weerspiegeld in zijn landschappen, zijn portretten, zijn
genrestukken. Zij is ondertoon en ziel van geheel zijn werk, omdat hij zichzelf
niet kan verloochenen.
Frans van Giel kan een heimatschilder genoemd
worden, als daarmee bedoeld wordt dat het scheppende element in zijn kunst
gevoed werd door het innerlijke besef geestelijk kind te zijn van een streek,
van een beschaving die een eigen uitzicht en karakter draagt, zodat hij zelf
ziel en geest wordt van wat hem gedragen en gevoed heeft. Frans van Giel heeft
nooit de allures van een hemelbestormer gehad, nooit de tragische
verscheurdheid van de vertwijfelden gekend, nooit de verworvenheden van vandaag
losgelaten voor de onzekerheden van morgen. Deze levenshouding heeft zijn kunst
het karakter van rustige zekerheid geschonken, die ontwikkeling noch
vernieuwing uitsluit, maar verdieping bereikt. In zijn boeiende verscheidenheid
betekent zijn werk een niet geringe bijdrage tot de schat van het Kempens
kunstpatrimonium en in latere tijden, als ons gewest en de mensen die het
bewonen andere uitzichten en vormen zullen gekregen hebben, zal dit werk blijvend
getuigen voor een boeiende periode uit zijn bestaan en groei, én voor de rijke
persoonlijkheid van de schilder die dit alles op doek vastlegde.”
“FRANS VAN GIELs kunst
is door de bloei van een evenwichtig talent tot een ware en diepe synthese van
de Kempen gegroeid. Minder dan in de literatuur schuilt er voor de
schilderkunst een gevaar in, langs een doorgedreven uitbeelden van een bepaalde
streek, tot een eng regionalisme te vervallen. Het œuvre van Frans van Giel,
omdat het tot de zuivere vertolking van het geziene behoort, heeft weinig
behoefte aan ontledende beschouwingen. Het voorkomt elke analyse door de
eenvoud van zijn voorstelling. Het boeit en ontroert, het grijpt de toeschouwer
aan door het ongekunstelde van zijn inhoud. Al het waarneembare dat ons omringt
en vertrouwd is, herhaalt deze schilder op een lyrische en bezielende wijze.
Door van Giel leert men opnieuw de meest gewone dingen zien, maar dan zien met
zulk een klare blik, met zulk een warme liefde, dat het schijnbaar gekende een
nieuwe glans verwerft.
Het
behoort tot de harmonische groei van deze kunstenaar dat hij door een gezonde
intuïtie het goede uit de grotere meesters wist te puren en niettemin voldoende
zich zelf bleef. Een keten is zo sterk als haar zwakste schakel, maar in de
evolutie van deze schilder kan men nergens het falen van een persoonlijk
klimaat noch het verloochenen van zijn Kempense motieven opmerken. In het œuvre
van deze Kempense mens zit het eigene als de taaie wortel van het heidekruid in
de zandige bodem. Voor de waardebepaling van het œuvre van Frans van Giel, kan
gezegd worden dat het tussen de produktie van de talloze heideschilders, een
verantwoorde plaats blijft innemen. Tussen de grote bent die onze Kempen op het
doek exploreren, blijft van Giel een vaste baken van oprecht en schoon talent.
Binnen zeer afgetekende grenzen van een natuurgetrouwe uitbeelding, waarin
atmosfeer en gevoel een adequate rol vervullen, bouwt deze kunstenaar het eigen
waarnemingsleven volledig uit. Slechts in de bijna onoverzichtelijke rij van
portretten snijdt hij de navelstreng die hem aan zijn streek verbindt los en
staat hij geheel onafhankelijk van de regionale inspiratie. Maar stijl en visie
blijven hem bij, evenals hij de landelijke mens en het kind heeft ontdekt,
verliest hij in de opdracht van het portret zijn bekommernis voor het
psychische element niet. Men kan geen enkel facet van dit œuvre vooropstellen
als zijnde los van het andere, omdat de kunstenaar in zijn beste doeken van eik
genre zich zelf is op de eigen rustige en zelfbewuste wijze. Juist omdat de
inspiratie van deze kunst geheel in een zelfde thema vervat is, brengt eik doek
scherper en vollediger het « Gesammtbild » van de Kempen.
Met al de hoogten en laagten, met de verbluffende raakheid van het spontane
of de aarzeling van de twijfel, heeft elke kunstenaar af te rekenen, om slechts
in de resultante zijn waarde te vinden. De som van wat Frans van Giel reeds
heeft voortgebracht sluit met een rijke en rijpe winst. De Kempen blijft de
genesis voor de kunst van Frans van Giel en de schoonheid van deze wereld is
nog lang niet uitgeschilderd. Een kunstenaar als deze, die ons de spiegel van
het zuivere voorhoudt, verdient niet alleen belangstelling maar ook waardering.
De trouw aan de zin van dit streven, blijve het parool voor Frans van Giel.”
Minister van Ned. Cultuur
“Bij het aanschouwen van
beeldende kunst stel ik mij steeds opnieuw drie vragen.
1. Heeft de kunstenaar
de intellectuele capaciteiten om een bijzondere aandoening in een duurzaam
beeld te belichamen ? De kunstenaar heeft een gevoelsbeeld gevormd waarbij hij
een evenbeeld wil maken dat buiten hem zou blijven bestaan voor de anderen, en
na hem zou blijven bestaan door de anderen... als gevoelsbeeld, niet als
anekdote, niet als formule kopij van de werkelijkheid, niet als reaktie. Anders
vervalt het werk vlug tot louter opsmuk of tot tijdsactualiteit. Hier wordt dus
de eis gesteld van de transcendentie elke kunst abstraheert zonder dat ze
daarom abstracte kunst moet zijn. Deze intellectuele vereiste vind ik terug in
het werk van Frans van Giel.
2. Heeft de schilder ook
schilderkunstige kwaliteiten ? Bezit hij het « metier » ? In die zin zou ik de
schilder een veredeld ambachtsman durven noemen. Om kunstenaar te zijn moet men
de stiel onder de knie krijgen. Is het niet, Frans van Giel ?
3. De kunstenaar moet
doorheen zijn hele oeuvre identificeerbaar blijven. Dit wil zeker niet zeggen
dat hij altijd opnieuw zichzelf moet kopiëren of dat zijn werk geen groei en
evolutie zou mogen vertonen ; integendeel. Maar zelfs wanneer de kunstenaar
rijk genoeg is om verschillende genres te beoefenen, dan nog moet de hand van
de meester herkenbaar zijn... ook in de tijd. Frans van Giel heeft lange jaren
zijn artistieke expressie kunnen botvieren. in zijn werk vinden wij echter
doorheen de jaren nog Frans van Giel terug.
Moge hij nog vele jaren
kunnen werken ; wij kunnen niet genoeg kunstenaars in lengte van jaren hebben.
In de branding zijn zij de « ballast ». Niet die welke het schip losmaakt. Wel
die welke het schip steviger in de golven zet om gestadig vooruit te varen
zonder dat de zijslagen het uit de koers halen en het zouden laten dansen op
frivole golven van internationaal snobisme.”
“Van Giel is in
de eerste plaats schilder al beperkte zijn academische opleiding zich alleen
tot tekenen. Maar in de schilderijen is de geoefende hand van de tekenaar
herkenbaar, zoals in de tekeningen het kleurgevoelige oog van de schilder
meewerkt. Daardoor zijn deze tekeningen veel meer als schetsen of voorstudies ;
ze zijn volledige, kunstwerken waarin het hele kunnen van de meester zich
manifesteert. Wie zo kan tekenen, met die gevoeligheid van lijn, met die
verfijnde toonwaarden, met die spontane trefzekerheid en die lyrische
bewogenheid, mag in het logboek van Kempense meesters, naast Jakob Smits en
Dirk Baksteen, met ere, zijn naam schrijven.”
Van Giel bracht zijn jeugd door in
Oostmalle. Reeds vroeg trok hij elke dag naar
Antwerpen waar hij overdag werkte en 's avonds lessen volgde aan de
academie. Na zijn huwelijk vestigde hij zich te Merksem en begon een
bloemenzaak. In zijn schaarse vrije tijd schilderde hij onderwerpen uit zijn
verbeelding zonder veel voorafgaande studies.
Na enkele jaren kwamen in zijn werk
motieven voor uit het Kempische landleven: processies,varkensmarkten,
jaarmarkten. Ook hier was er nog geen direct kontact met de natuur. Heelde
voorstelling was decoratie,opgelost naar een Breugeliaans schema. Meer en meer
ondervond Van Giel dat de stad hem niet de nodige sereniteit zou bieden om te
schilderen zoals hij het droomde.
In 1930 vestigde hij zich definitief
te Wechelderzande en dit bracht een totale ommekeer in zijn werk mee. Zijn
werkwijze had er tot dan toe in bestaan buiten te tekenen en thuis alles tot
een compositie te verwerken. Nu werkte hij enkel nog in voortdurend contact met
de natuur,geïnspireerd door de natuur die juist in Wechelderzande het meest
ongerept van heel de Kempen was. Hij begon met taaie wil elke dag te schetsen
naar de natuur - haar wisselende stemmingen, haar grootsheid op de heide, haar
intimiteit in de interieurs, haar raadselachtigheid in winternachten, haar
warmte in oogsttijd en haar zuiverheid onder blanke sneeuw.
Rond 1940 verscheen in het oeuvre
van Van Giel zijn indrukwekkende reeks taferelen uit het boerenleven: de boer
met de mand appelen - de hovenier - de bloemist - de boer met de hark- de
blinde boer bij het kind. Het werd de merkwaardigste reeks die ooit over de
Kempenaar werd geschilderd. Na 1945 verdwenen de zelfstanddig behandelde figuren uit het oeuvre van Van
Giel, maar in de plaats hiervan kwam een reeks portretopdrachten die tot later
toe een groot gedeelte van zijn activiteit in beslag namen.
Waar Smits te Achterbos de dorre,
vlakke Kempen met de witte hemel erboven schilderde;waar Permeke de oerkracht
van Vlaanderen en De Saedeleer de sierlijke heuvels van de Vlaamse Ardennen
schilderde, heeft Van Giel de intieme sfeer van de Kempen uitgebeeld.
De thema 's van Rosseels en Heymans
heeft hij met een verjongd palet uitgediept. Hij heeft de Antwerpse Kempen
uitgebeeld zoals die na de 2e wereldoorlog was.
Op het gebied van de
landschapuitbeelding is er een evolutie in het oeuvre van Van Giel merkbaar.
Waar vroeger de detailopname belangrijk was, worden nu de vlakken groter. De
einder wordt ruimer, de hemel grootser! De hoeven verdwijnen bijna in de ruimte
die alles beheerst. Ook de gevoelstoon verandert. De anecdotiek maakt plaats
voor de ruwe Kempen met het dorre,grijze gras; de weggevaagde karresporen en
daarboven een gesloten hemel die altijd meer belang heeft dan het land zelf.
Het belangrijkste werk van Van Giel
ligt in deze grote reeks landschappen van uitzonderlijke kwaliteit en in een
groot aantal uitbeeldingen van Kempische interieurs met hun wit-zwart geverfde
muren. Even waardevol zijn de genrestukken die aanvankelijk de gezonde jonge
boer voorstelden, maar die in zijn laatste periode steeds naar een mystieke
sfeer groeiden.
Het meest bekende voorbeeld blijft
zijn Emmausgangers.
F. Van Giel is door heel Vlaanderen
gekend, maar zijn werk verdient opnieuw onder de aandacht van de jongere
generaties gebracht te worden.